7 hardnekkige vooroordelen over wielrennen

7 hardnekkige vooroordelen over wielrennen

Ze kleven aan het wielrennen als een taaie tegenstander in je wiel… Van die typische vooroordelen waar je beter snel afscheid van neemt. Hier zijn er zeven.

In het wielrennen gelden er regels

Je kunt er heerlijk over discussiëren, en vermakelijk zijn ze ook, die ongeschreven regels in het wielrennen. Prima wanneer je ze in acht wilt nemen. Maar aan het eind van de dag lap je ze natuurlijk gewoon aan je laars, als je daar zin in hebt. Het is jouw jouw hobby en tijdverdrijf, en die laten zich niet beperken door ‘hoe het hoort’.

Wielrennen is voor mensen met veel geld

Als wielrenner kun je uiteraard heel veel geld uitgeven aan je hobby. Sterker nog, als je van mooie spullen houdt en exclusieve merken dan is het betrekkelijk eenvoudig om een aanval te doen op je eigen bankrekening.

Maar dat maakt wielrennen niet per definitie een ontzettende dure sport natuurlijk. Het enige wat je écht nodig hebt als je begint, zijn een helm en een fiets. En die fiets kan ook gewoon een tof exemplaar zijn van Marktplaats, of eentje die je bij je buurman in de schuur aantreft. Neem daarbij de regels van hoe het zogenaamd allemaal hoort vooral niet te serieus. Zie ook het eerste vooroordeel.

De schoonheid van de sport zit hem niet in een dure fiets, maar vooral in heel veel andere dingen. Avontuur, je eigen grenzen verleggen, mensen ontmoeten, en genieten van je omgeving. Om er maar een paar te noemen.

Wielrenners zijn roekeloos

Voor sommigen heb je het al gedaan als je in de verte komt aanfietsen. ‘Daar heb je weer zo’n wielrenner.’ Roekeloos zijn ze, en verkeersregels kennen ze niet…

Uiteraard hoor je wielrenners niet in één hokje te stoppen, ook niet als het aankomt op hun gedrag in het verkeer. Ja, sommige wielrenners nemen soms een loopje met de verkeersregels, wat niet valt goed te praten. Maar gedraagt een wielrenner zich asocialer dan de gemiddelde mens? Die kans is wel heel erg klein.

Pijn is fijn, en een wielrenner geeft nooit op

Het heeft iets heroïsch natuurlijk, de wielrenner die altijd maar blijft doorgaan, wat er ook gebeurt. En het is ons met de paplepel ingegoten, terwijl we naar de Tour keken. Wielrenners met gebroken botten, die ‘vrolijk’ weer opstonden om de wedstrijd met pijnstillers uit te fietsen. Helemaal tot aan Parijs… 

Dat is natuurlijk indrukwekkend. Maar je zou bijna vergeten dat het ook gewoon oké is om wel naar je lichaam te luisteren. Zeker wanneer je vooral een liefhebber bent van de sport.

Je moet aanleg hebben om het leuk te vinden

Heb je talent nodig om wielrennen leuk te vinden? Als het je echt alleen maar om de prestatie gaat, dan zou je dat natuurlijk kunnen denken. Toch zegt aanleg helemaal niets over hoeveel plezier je hebt op de fiets. Vraag een gemiddelde wielrenner maar waarom-ie met wielrennen begon, en de kans is klein dat talent de reden was. 

Wielrennen is een hobby die veel tijd kost

Hardlopen, dat kun je tenminste snel even doen tussendoor, wanneer je een uurtje hebt. Ga je wielrennen dan ben je uren van huis. Maar is dat zo? Voor velen is dat wel het vooroordeel. Jammer, als dat de reden is waarom je nooit de fiets pakt. Want waarom zou je niet een uurtje kunnen fietsen? 

Omdat een uurtje fietsen niet zwaar genoeg is? Valt heel erg mee (of tegen) als je onderweg een paar sprintjes trekt, om maar een voorbeeld te noemen. Bovendien kan dat korte rondje aan het einde van je drukke dag juist het verschil maken hoe jij je voelt. Even stoom afblazen, en gedachten laten waaien.

Als wielrenner moet je verstand hebben van de fiets

Natuurlijk is het ontzettend fijn als je de skills hebt van een fietsenmaker, maar het omgekeerde is ook gewoon prima. Misschien heb je niks met techniek, of is de fiets nog één groot raadsel voor je, simpelweg omdat je net een paar maandjes fietst. 

Gaandeweg wordt je vanzelf wijzer. Soms door schade en schande, maar op die momenten leer je wel het meest. En zoals je weet wordt niemand geboren als een expert in iets. Zelfs je fietsenmaker niet, al zou je dat bijna denken…

Foto: Coen van den Broek