Misschien schiet de vraag wel eens door je hoofd wanneer je een boom van een wielrenner ziet. Hoeveel invloed heeft je lengte op je prestatie? En bepaalt je lengte wat voor soort wielrenner je bent?
Misschien is het goed om te beginnen met een geruststellende gedachte. Want wanneer je eens een rondje doet en het profpeloton bij langs gaat, dan valt op dat je talentvolle wielrenners hebt in alle maten.
Neem de zojuist gestopte prof Conor Dunne als een extreem voorbeeld. Hij was met 2,04 meter de langste wielrenner op WorldTour-niveau en werd twee jaar geleden nog Iers kampioen op de weg. En dat terwijl de jonge Tom Pidcock laat zien dat hij met 1,57 meter bepaald niet onder doet voor zijn langere concurrenten.
Behalve dat het een interessant plaatje oplevert wanneer je twee renners met zo’n lengteverschil naast elkaar zet, kun je dus ook een voorzichtige conclusie trekken. Je lengte is geen beslissende factor als je het wilt maken als profwielrenner.
Hefboomeffect
Hoe zit dat dan met dat vaak gehoorde hefboomeffect van lange benen? In hoeverre is dat een voordeel op de fiets?
Het antwoord daarop is wat wetenschappelijk. Lange benen geven je inderdaad meer torsie. En torsie, dat is de roterende kracht die je bezit. Maar daar staat tegenover dat een kleiner iemand minder gewicht hoeft rond te draaien op de trappers, waardoor die persoon gemakkelijker snelheid ontwikkelt. Zeer vermoedelijk heffen die twee aspecten elkaar behoorlijk op.
Het blijft vooral bij vermoedens, want gek genoeg is er nog maar weinig onderzoek gedaan naar bovenstaande vraag. Waarom? Dat zou wel eens kunnen komen omdat de kwestie gecompliceerder is dan hij in eerste instantie lijkt. Mede doordat er heel veel variabelen zijn waar je rekening mee moet houden.
Type wielrenner
Zegt de lengte van een wielrenner dan wel iets over zijn specifieke kwaliteiten? Met andere woorden: zijn klimmers gemiddeld kleiner, en sprinters en tijdritspecialisten gemiddeld langer?
Een onderzoek van Procyclingstats uit 2017 geeft daar mooi antwoord op. Maar liefst 498 renners uit de WorldTour van dat jaar werden met elkaar vergeleken. Samen bleken zij een gemiddelde lengte te hebben van 180,9 cm.
Vervolgens werden de gegevens van de beste klimmers, sprinters en tijdrijders naast elkaar gelegd. Klimmers hadden een gemiddelde lengte van 178,2 cm, terwijl sprinters gemiddeld iets langer uitvielen met 179,8 cm. Maar de tijdrijders staken er letterlijk bovenuit, met gemiddeld 181,4 cm.
Een voorspelbaar resultaat? Deels wel natuurlijk. Voor een klimmer geldt nou eenmaal dat gewicht een belangrijke factor is, en wat kleiner zijn is dan een voordeel.
Bij tijdrijders daarentegen denk je al snel aan lange sterke renners die een groot verzet kunnen ronddraaien. Zoals een Tony Martin, Bradley Wiggins, Fabian Cancellara of Wout van Aert.
Toch blijken gemiddelden uiteindelijk ook maar gemiddelden. Je hebt namelijk altijd de uitzondering die het tegendeel bewijst.
Zo laten Chris Froome (1,86 meter) en Tom Dumoulin (1,85 meter) zien dat je niet per se heel klein hoeft te zijn voor het ronde- en klimwerk. En dat je niet lang hoeft te zijn als tijdritspecialist, is ook al vaker bewezen. Tom Pidcock was met zijn 1,57 meter al eens wereldkampioen tijdrijden bij de junioren, en wat dacht je van de Europees kampioen tijdrijden Remco Evenepoel met zijn 1,71 meter?
Vermogen
De conclusie die je hieruit kunt trekken? Je kunt nog zo lang, kort of licht zijn, uiteindelijk is het vermogen dat je kunt leveren – in verhouding met je gewicht – veel bepalender. En wil je de absolute top bereiken? Dan komt het ook nog eens aan op een aantal andere aspecten. Zoals je spiermassa bijvoorbeeld, maar ook je techniek, hoe efficiënt je kracht kunt overbrengen op de trappers, en uiteraard je tactisch vermogen.